BOULANGER (Georges Ernest Jean-Marie)[boulanger]

Boulanger plus connu sous le nom de Général Boulanger, est né à Rennes, le 29 avril 1837 et mort à Ixelles, Belgique, le 10 septembre 1891. Fils d'un Breton et d'une Écossaise de la moyenne bourgeoisie, il fit ses études à Nantes. Il reste connu pour avoir ébranlé la Troisième République, porté par un mouvement revanchard appelé boulangisme. Passé par Saint-Cyr d'où il sort en 1856, il participe aux campagnes de Kabylie comme lieutenant de turcos. En 1859 il participe à la campagne d'Italie. Une blessure à la poitrine à Rochebetto lui vaut la Légion d'honneur. En 1861, il participe à la campagne de Cochinchine contre Tu-Duc. Il est à nouveau blessé à Traï-Dan d'un coup de lance à la cuisse. En 1866 il devient capitaine-instructeur à l'école de Saint-Cyr. La guerre de 1870 le voit promu chef de bataillon à la suite d'actes héroïques. Nouvelle blessure à la bataille de Champigny lors de la défense de Paris. Il reçoit le commandement du 114e régiment d'infanterie de ligne à la tête duquel il participe à la répression de la Commune de Paris. Il est encore blessé le 24 mai lors de la prise du Panthéon. Cité dans le rapport du maréchal de Mac-Mahon, il fut promu commandeur de la Légion d'honneur le 24 juin 1871. En 1872, la Commission de révision des grades le rétrograde lieutenant-colonel et sa démission lui est refusée. Il est commandant en second du 109e puis du 133e régiment d'infanterie de ligne. En 1874 il devient colonel de ce dernier, avec pour supérieur le duc d'Aumale — un fils de Louis-Philippe — à qui il doit d'être nommé général en 1880. Il est promu à la tête de la 14e brigade de cavalerie. En 1881, il représente la France lors des fêtes du Centenaire de l'Indépendance et y retrouva le comte Dillon. En 1882, le ministre de la Guerre, le général Billot le nomme directeur de l'Infanterie. C'est alors qu'il établira des réformes qui le rendront populaire. En 1884, il devient général de division et commande le corps d'occupation de la Tunisie.

Devenu ministre de la Guerre en janvier 1886, il va s'atteler à améliorer notablement le sort du soldat : deux repas obligatoires par jour, dont un avec de la viande ; un volume d'air obligatoire en m³/soldat par chambrée ; un siège de WC pour 50 soldats ; chauffage en hiver dans les casernes ; une grande horloge par caserne ; un robinet d'eau pour 20 hommes ; mais aussi le fameux "jus" matinal, c'est à lui aussi qu'on le doit. Outre son décret du 21 janvier 1887 qui voulait que l'on rebaptise chaque bâtiment militaire (caserne, fort, batterie,…) du nom d'une gloire, si possible militaire et locale (fort de Douaumont = Fort Gérard), nous lui devons aussi quelques décrets importants :

La France connaissant une nouvelle période de troubles, alors que, le 27 janvier 1889, la foule le plébiscitait en hurlant "à l'Elysée, à l'Elysée, …" il ne franchit pas le pas et pris la fuite. Il quitta précipitamment la France et s'en alla se suicider sur la tombe de sa maîtresse au cimetière d'Ixelles (Bruxelles). L'historien Georges Imann-Gigandet écrivit : "Boulanger était trop humain pour être un Grand Homme".

Boulanger, besser bekannt als General Boulanger, wurde am 29. April 1837 in Rennes geboren und starb am 10. September 1891 in Ixelles, Belgien. Als Sohn eines Bretonen und einer Schottin aus der Mittelschicht studierte er in Nantes. Er ist bis heute dafür bekannt, die Dritte Republik erschüttert zu haben, getragen von einer revanchistischen Bewegung namens Boulangismus. Nach seinem Abschluss in Saint-Cyr im Jahr 1856 nahm er als Leutnant der Turcos an den Feldzügen in der Kabylei teil. 1859 nahm er am Italienfeldzug teil. Eine Brustverletzung bei Rochebetto brachte ihm die Ehrenlegion ein. 1861 nahm er am Cochinchina-Feldzug gegen Tu-Duc teil. Bei Traï-Dan wurde er erneut durch einen Lanzenhieb am Oberschenkel verwundet. 1866 wurde er Hauptmann-Ausbilder an der Schule von Saint-Cyr. Im Krieg von 1870 wurde er nach heldenhaften Taten zum Bataillonskommandeur befördert. Bei der Verteidigung von Paris wurde er in der Schlacht von Champigny erneut verwundet. Ihm wurde das Kommando über das 114. Linieninfanterieregiment übertragen, an dessen Spitze er an der Niederschlagung der Pariser Kommune teilnahm. Am 24. Mai wurde er beim Sturm auf das Panthéon erneut verwundet. Im Bericht von Marschall Mac-Mahon wird er erwähnt und am 24. Juni 1871 zum Kommandeur der Ehrenlegion befördert. 1872 degradierte ihn die Rangüberprüfungskommission zum Oberstleutnant, und sein Rücktritt wurde abgelehnt. Er war stellvertretender Kommandeur des 109. und dann des 133. Linieninfanterieregiments. 1874 wurde er Oberst der letzteren, mit dem Herzog von Aumale – einem Sohn von Louis-Philippe – als seinem Vorgesetzten, dem er 1880 seine Ernennung zum General verdankte. Er wurde zum Kommandeur der 14. Kavalleriebrigade befördert. 1881 vertrat er Frankreich bei den Feierlichkeiten zum 100. Jahrestag der Unabhängigkeit, wo er Graf Dillon kennenlernte. 1882 ernannte ihn Kriegsminister General Billot zum Direktor der Infanterie. Damals führte er Reformen ein, die ihn populär machen sollten. 1884 wurde er Generalmajor und kommandierte das tunesische Besatzungskorps.

Nachdem er im Januar 1886 Kriegsminister geworden war, machte er sich daran, das Los der Soldaten deutlich zu verbessern: zwei obligatorische Mahlzeiten pro Tag, davon eine mit Fleisch; ein vorgeschriebenes Luftvolumen in Kubikmetern pro Soldat und Kaserne; ein Toilettensitz für 50 Soldaten; Heizung in den Kasernen im Winter; eine große Uhr pro Kaserne; ein Wasserhahn für 20 Mann; aber auch den berühmten Morgensaft verdanken wir ihm. Neben seinem Erlass vom 21. Januar 1887, der die Umbenennung jedes Militärgebäudes (Kaserne, Fort, Batterie usw.) nach einer berühmten, möglichst militärischen und lokalen Persönlichkeit vorschrieb (Fort Douaumont = Fort Gérard), verdanken wir ihm auch mehrere wichtige Erlasse:

Als Frankreich eine neue Phase der Unruhen erlebte und ihm am 27. Januar 1889 die Menge mit den Rufen „Zum Elysée, zum Elysée …“ zujubelte, wagte er den Schritt nicht und floh. Er verließ Frankreich eilig und beging auf dem Grab seiner Geliebten auf dem Friedhof von Ixelles (Brüssel) Selbstmord. Der Historiker Georges Imann-Gigandet schrieb: „Boulanger war zu menschlich, um ein großer Mann zu sein.“

Boulanger, beter bekend als Generaal Boulanger, werd geboren in Rennes op 29 april 1837 en stierf in Elsene, België op 10 september 1891. Als zoon van een Bretonse en een Schotse vrouw uit de middenklasse studeerde hij in Nantes. Hij staat bekend om zijn opschudding van de Derde Republiek, gedragen door een revanchistische beweging genaamd Boulangisme. Na zijn afstuderen aan Saint-Cyr in 1856 nam hij deel aan de Kabylische campagnes als luitenant van Turcos. In 1859 nam hij deel aan de Italiaanse campagne. Een borstwond bij Rochebetto leverde hem het Legioen van Eer op. In 1861 nam hij deel aan de Cochinchina-campagne tegen Tu-Duc. Hij raakte opnieuw gewond bij Traï-Dan door een lansstoot op zijn dijbeen. In 1866 werd hij kapitein-instructeur aan de school van Saint-Cyr. Tijdens de Oorlog van 1870 werd hij na heldhaftige daden bevorderd tot bataljonscommandant. Hij raakte opnieuw gewond in de Slag bij Champigny, tijdens de verdediging van Parijs. Hij kreeg het bevel over het 114e Linie-infanterieregiment, aan wiens hoofd hij deelnam aan de onderdrukking van de Commune van Parijs. Hij raakte opnieuw gewond op 24 mei tijdens de bestorming van het Panthéon. Zoals vermeld in het rapport van maarschalk Mac-Mahon, werd hij op 24 juni 1871 bevorderd tot Commandeur in het Legioen van Eer. In 1872 degradeerde de Rank Review Commission hem tot luitenant-kolonel, en zijn ontslag werd geweigerd. Hij was tweede in bevel van het 109e en vervolgens het 133e Linie-infanterieregiment. In 1874 werd hij kolonel van laatstgenoemde, met de hertog van Aumale – een zoon van Louis-Philippe – als zijn meerdere, aan wie hij in 1880 zijn benoeming tot generaal dankte. Hij werd bevorderd tot bevelhebber van de 14e Cavaleriebrigade. In 1881 vertegenwoordigde hij Frankrijk bij de viering van de honderdste onafhankelijkheid, waar hij graaf Dillon ontmoette. In 1882 benoemde minister van Oorlog, generaal Billot, hem tot directeur van de infanterie. Daar voerde hij hervormingen door die hem populair zouden maken. In 1884 werd hij generaal-majoor en voerde hij het bevel over het Tunesische bezettingskorps.

Nadat hij in januari 1886 minister van Oorlog was geworden, zette hij zich in voor aanzienlijke verbetering van het lot van de soldaten: twee verplichte maaltijden per dag, waarvan één met vlees; een verplichte hoeveelheid lucht in kubieke meter per soldaat per kazerne; één toiletbril voor 50 soldaten; verwarming in de kazerne in de winter; een grote klok per kazerne; één waterkraan voor 20 man; maar ook het beroemde ochtendse "sapje", dat hebben we aan hem te danken. Naast zijn decreet van 21 januari 1887, dat vereiste dat elk militair gebouw (kazerne, fort, batterij, enz.) werd hernoemd naar een beroemdheid, indien mogelijk een militair en lokaal figuur (Fort Douaumont = Fort Gérard), zijn we hem ook verschillende belangrijke decreten verschuldigd:

Toen Frankrijk een nieuwe periode van onrust doormaakte, toen de menigte hem op 27 januari 1889 toejuichte met de kreten "Naar het Elysée, naar het Elysée,…", waagde hij de sprong niet en sloeg op de vlucht. Hij verliet Frankrijk overhaast en pleegde zelfmoord op het graf van zijn maîtresse op de begraafplaats van Elsene (Brussel). Historicus Georges Imann-Gigandet schreef: "Boulanger was te menselijk om een Groot Man te zijn."

Boulanger, better known as General Boulanger, was born in Rennes on April 29, 1837, and died in Ixelles, Belgium on September 10, 1891. The son of a Breton and a Scottish woman from the middle class, he studied in Nantes. He remains known for having shaken the Third Republic, carried by a revanchist movement called Boulangism. After graduating from Saint-Cyr in 1856, he participated in the Kabylie campaigns as a lieutenant of Turcos. In 1859, he took part in the Italian campaign. A chest wound at Rochebetto earned him the Legion of Honor. In 1861, he took part in the Cochinchina campaign against Tu-Duc. He was again wounded at Traï-Dan by a lance blow to the thigh. In 1866, he became a captain-instructor at the Saint-Cyr school. The War of 1870 saw him promoted to battalion commander following heroic deeds. He was again injured at the Battle of Champigny during the defense of Paris. He was given command of the 114th Line Infantry Regiment, at whose head he participated in the suppression of the Paris Commune. He was wounded again on May 24 during the storming of the Panthéon. Cited in Marshal Mac-Mahon's report, he was promoted to Commander of the Legion of Honor on June 24, 1871. In 1872, the Rank Review Commission demoted him to lieutenant colonel, and his resignation was refused. He was second in command of the 109th and then the 133rd Line Infantry Regiment. In 1874, he became colonel of the latter, with the Duke of Aumale—a son of Louis-Philippe—as his superior, to whom he owed his appointment as general in 1880. He was promoted to command of the 14th Cavalry Brigade. In 1881, he represented France at the Independence Centenary celebrations, where he met Count Dillon. In 1882, the Minister of War, General Billot, appointed him Director of the Infantry. It was then that he established reforms that would make him popular. In 1884, he became a major general and commanded the Tunisian occupation corps.

Having become Minister of War in January 1886, he set about significantly improving the soldiers' lot: two mandatory meals per day, one of which contained meat; a mandatory volume of air in cubic meters per soldier per barracks; one toilet seat for 50 soldiers; heating in the barracks in winter; a large clock per barracks; one water tap for 20 men; but also the famous morning "juice", we also owe it to him. In addition to his decree of January 21, 1887, which required that each military building (barracks, fort, battery, etc.) be renamed after a famous figure, if possible a military and local one (Fort Douaumont = Fort Gérard), we also owe him several important decrees:

As France experienced a new period of unrest, when, on January 27, 1889, the crowd acclaimed him, shouting "To the Elysée, to the Elysée, …" he did not take the plunge and fled. He left France in a hurry and committed suicide on his mistress's grave in the Ixelles cemetery (Brussels). Historian Georges Imann-Gigandet wrote: "Boulanger was too human to be a Great Man."

Boulanger, lépe známý jako generál Boulanger, se narodil v Rennes 29. dubna 1837 a zemřel v Ixelles v Belgii 10. září 1891. Syn Bretaně a Skotky ze střední třídy studoval v Nantes. Známý je tím, že otřásl Třetí republikou, kterou neslo revanšistické hnutí zvané boulangismus. Po absolvování Saint-Cyr v roce 1856 se účastnil kabylských tažení jako poručík u Turcos. V roce 1859 se zúčastnil italského tažení. Zranění hrudníku u Rochebetta mu vyneslo Čestnou legii. V roce 1861 se zúčastnil tažení u Cochinchiny proti Tu-Duc. Znovu byl zraněn u Traï-Danu úderem kopí do stehna. V roce 1866 se stal kapitánem-instruktorem na škole v Saint-Cyr. Válka v roce 1870 ho za hrdinské činy povýšila na velitele praporu. Znovu byl zraněn v bitvě u Champigny během obrany Paříže. Byl pověřen velením 114. liniového pěšího pluku, v jehož čele se podílel na potlačení Pařížské komuny. Znovu byl zraněn 24. května při útoku na Panthéon. Jak je zmíněno ve zprávě maršála Mac-Mahona, 24. června 1871 byl povýšen na velitele Čestné legie. V roce 1872 ho komise pro přezkoumání hodností degradovala na podplukovníka a jeho rezignace byla zamítnuta. Byl druhým velitelem 109. a poté 133. liniového pěšího pluku. V roce 1874 se stal plukovníkem druhého jmenovaného pluku, jeho nadřízeným byl vévoda z Aumale – syn Ludvíka Filipa – jemuž vděčil za své jmenování generálem v roce 1880. Byl povýšen na velitele 14. jízdní brigády. V roce 1881 reprezentoval Francii na oslavách stého výročí nezávislosti, kde se setkal s hrabětem Dillonem. V roce 1882 ho ministr války, generál Billot, jmenoval ředitelem pěchoty. Tehdy zavedl reformy, které ho učinily populárním. V roce 1884 se stal generálmajorem a velel tuniskému okupačnímu sboru.

Když se v lednu 1886 stal ministrem války, pustil se do výrazného zlepšení života vojáků: dvě povinná jídla denně, z nichž jedno obsahovalo maso; povinný objem vzduchu v metrech krychlových na vojáka a kasárna; jedno záchodové prkénko pro 50 vojáků; vytápění v kasárnách v zimě; velké hodiny na kasárna; jeden vodovodní kohoutek pro 20 mužů; ale také slavný ranní „džus“, za to mu také vděčíme. Kromě jeho dekretu z 21. ledna 1887, který požadoval, aby každá vojenská budova (kasárna, pevnost, baterie atd.) byla přejmenována po slavné osobnosti, pokud možno vojenské a místní (Fort Douaumont = Fort Gérard), mu vděčíme také za několik důležitých dekretů:

Když Francie zažívala nové období nepokojů, 27. ledna 1889 ho dav oslavoval křikem „K Elysée, k Elysée,…“, nerozhodl se a uprchl. Spěšně opustil Francii a spáchal sebevraždu na hrobě své milenky na hřbitově v Ixelles (Brusel). Historik Georges Imann-Gigandet napsal: „Boulanger byl příliš lidský na to, aby byl Velkým mužem.“

Cité dans : Zitiert in : Geciteerd in: Cited in: Citováno v: Shouller (fort), >Klein (fort), Kilmaine (fort), Malher (fort), Maison (fort), Loewendal (fort), Morand (fort), Dahlmann (fort), Lorme (ouvrages de), Feuquières (fort), Desaix (fort), Rozières (fort), Mayran (réduit), La Palice (fort), Brayer (poste), Brocard (fort), Denfert-Rochereau (fort), Amey (batterie), Entrevaux (place d'), Legrand (fort), Guyot (fort), Lambert (réduit), Boufflers (fort), Raoult (fort), Rochambeau (fort), Carnot (fort), Lassalle (fort), Montbarrey (fort), Clermont-Tonnerre (fort), Roussel (fort), Noailles (batterie), Lobeau (fort), Boufflers (fort), Ficatier (batterie), Avy (Blockhaus ou fort), Saint-Menge (fort de), Elbhecq (batterie d'), Haxo (fort), Dornier (batterie), Pérignon (fort), Marulaz (fort), Barrois (fort), Dujard (redoute), Ambert (redoute), Margueritte (fort), Montluc (fort), Souham (fort), Jamin (fort), Saint-Irénée (fort de), Ségur (fort), Brissac (fort), Broussier (fort), Carnot (fort), Dejean (fort), Ordener (fort), Richepance (fort), Eblé (fort), Catinat (fort), Suchet (fort), Dupré (batterie), Pélissier (fort), Bouvines (fort), Médavy (fort), Joubert (fort), Donzelot (fort), Pully (fort), Anselme (fort), Ferrière (fort), Lemoine (fort), Michaud (fort), Rostaing (fort), Catinat (fort), Chevert (redoute), Laharpe (fort), Junot (fort), Aubert-Dubayet (fort), Desaix (fort), Moncey (fort), Dillon (fort), Rouyer (fort), Duhoux (fort), Reynier (fort), Brune (fort), Soult (fort), Roussin (fort), Charton (redoute), Mac Donald (fort), Mouton (fort), Lebon-Desmottes (batterie), Brûlé (fort), Lavarande (batterie), Masséna (fort), Berwick (fort), Muller (fort), Decaen (fort), Herbillon (fort), Pille (fort), Bardet (batterie), Scherer (fort), Choiseul (fort)